Nonnetjes schelpen in de Waddenzee: terug van weggeweest
De diepte waarop nonnetjes schelpen zich in de wadbodem ingraven is een goede voorspeller van de conditie van het wad. De gemiddelde ingraafdiepte van deze schelpdieren zegt zelfs meer over de kwaliteit van het wad dan het totale aantal nonnetjes dat aanwezig is. Dat schrijven biologe Tanya Compton en collega’s van het NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee deze maand in het tijdschrift 'Frontiers in Ecology and Evolution'.
Duizenden bodemmonsters
Voor dit onderzoek analyseerden Compton en collega’s de gegevens van zeventien jaar aan bodemmonsters uit de droogvallende delen van het westelijke deel van de Waddenzee. Op bijna 15-duizend hectare wadbodem werd tussen 1997 en 2014 ieder jaar in de zomer met een steekbuis een monster uit duizenden stukken bodem gestoken. Zowel in de bovenste vier centimeter als in het deel daaronder werden de nonnetjes geteld. Ook werden hun gewicht en grootte bepaald.
Veilige diepte
Nonnetjes (Macoma balthica) graven zich in en steken vervolgens een soort ‘slurfje’ (de zogenoemde sifo) boven de bodem uit om daarmee algen op te zuigen vanaf het bodemoppervlak of uit het langsstromende water. Hoe hoger de schelpdieren in de wadbodem zitten, hoe makkelijker ze bij hun voedsel komen. Maar hoe dieper de schelpen zitten, hoe veiliger ze zijn voor vogels als kanoeten, die graag nonnetjes eten. Kanoeten kunnen geen schelpen pakken die dieper zitten dan vier centimeter.
De onderzoekers vonden een duidelijk verband tussen de diepte waarop schelpen zich ingraven en de omstandigheden op het wad. Na jaren van intensieve bodemberoerende visserij door mechanisch kokkelvissen moesten de schelpen meer risico nemen om bij hun schaarse voedsel te komen en zaten ze dus minder diep. In de jaren na het stoppen van de mechanische kokkelvisserij konden de schelpdieren het zich in toenemende mate veroorloven om zich dieper in te graven.
Veel jonge schelpdieren
In 2012 en 2014 waren er veel jonge nonnetjes. Deze jaren van zogenoemde goede broedval werden vooraf gegaan door jaren met relatief veel dikke nonnetjes die zich diep hadden ingegraven.
‘Dit onderzoek laat zien dat de nonnetjes niet zozeer last hebben van de opwarming van de Waddenzee en de toename van rovers zoals garanalen en krabben’, zegt onderzoekster Tanya Compton. ‘In eerder onderzoek werd gedacht dat klimaatverandering een belangrijke rem was op het herstel van de nonnetjes. Ons onderzoek wijst aan dat de conditie van de wadbodem belangrijker is. Wij vermoeden dat een goede samenstelling van kiezelwieren op de wadbodem de nonnetjes niet alleen in een goede lichaamsconditie brengt, maar ook helpt bij een goede vestiging en overleving van hun larven. Die jaren van herstel worden goed voorspeld door de gemiddelde diepte waarop de schelpdieren zich het jaar ervoor hebben ingegraven.’